Uyttenboogaart-Eliasen Stichting

Hyposoter_ebeninus.jpg

Het ontstaan van de UES

Uyttenboogaart-Eliasen Stichting - over de stichters

De onderstaande tekst over de stichters van de stichting: Dr D.L. Uyttenboogaart en zijn vrouw E.D.Uyttenboogaart-Eliasen werd eerder gepubliceerd in het jubileumboek Insekten onderzoeken, een overzicht van vijftig jaar entomologisch onderzoek in Nederland (1995), uitgegeven ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Nederlandse Entomologische Vereniging.

De belangstelling van Uyttenboogaart voor insekten begon al in 1884 in de eerste klas van de HBS in Tiel, waar hij, in de traditie van Heimans en Thijsse, door zijn leraar natuurlijke historie werd aangemoedigd het veld in te gaan, te observeren, te verzamelen en te prepareren. Na zijn middelbare schooltijd onderging hij het lot dat ook sommige van zijn illustere voorgangers, bijv. Snellen van Vollenhoven ( 1816-1880), had getroffen: zijn ouders meenden dat hij maar een echt vak moest kiezen in plaats van biologie of een andere tak van natuurwetenschap, en zo ging Uyttenboogaart, net als Snellen, rechten studeren. Gedurende die tijd doofde zijn belangstelling voor de entomologie bepaald niet, en hij trok er geregeld met kameraden op uit. Na zijn academische studie werd Uyttenboogaart gemeente-ambtenaar te Amsterdam, maar al spoedig kwam hij in het bedrijfsleven terecht. Het langst heeft hij gediend als directeur van de Graan Elevator Maatschappij te Rotterdam (1908-1928), en dat heeft, zoals we zullen zien, ten dele ook de richting van zijn wetenschappelijke belangstelling bepaald.
Vanzelfsprekend heeft Uyttenboogaart in het NEV-bestuur diverse functies uitgeoefend, waaronder vanaf 1945 het voorzitterschap, Wij weten vrij veel over Uyttenboogaarts opvattingen, over zijn reizen en zijn werk, niet alleen uit het samenvattende In Memoriam van de hand van Mac Gillavry (1948), maar ook uit wat Uyttenboogaart er zelf herhaaldelijk, en vaak zeer onderhoudend, over verteld en geschreven heeft (zie met name Uyttenboogaart, 1946a, 1946b, 1947).

Na zijn werk in het bedrijfsleven, ging hij zich vanaf 1928 geheel aan allerlei aspecten van de entomologie wijden: taxonomie, biologie, en, niet in de laatste plaats, toegepaste entomologie, zoals uit de zojuist vermelde bronnen blijkt, en vooral uit de bibliografie (met ca. 130 items) in Mac Gillavry (1948). Zijn primaire studie-groep werd gevormd door de kevers, met name de Curculionidae (snuitkevers), en zijn meest geliefde exploratie-gebied bestond uit de Canarische Eilanden. Zijn vrouw was daarbij een ijverige kameraad. Uyttenboogaart moet een scherp waarnemer zijn geweest. Zou hij zich geheel aan de biologie hebben kunnen wijden, dan zou hij het ook daarin ver hebben geschopt. Oppervlakkigheid was hem, blijkens zijn geschriften, vreemd. Op latere leeftijd besloot het echtpaar zijn nalatenschap zorgvuldig en ten gunste van de entomologie te regelen. Daartoe werd door hen een stichting opgericht, met het doel dat deze later de door hen voorziene zorgen van de entomologie in Nederland financieel zou kunnen verlichten.
De bibliotheek en de tijdschriften van de NEV stonden bij die begunstiging hoog in het vaandel, omdat Uyttenboogaart zich ervan bewust was dat de overheid het publieke belang van dit werk hoogstens mondjesmaat en nauwelijks materieel zou erkennen. Hij was, met zijn liberale instelling, in heldere artikelen en radio-interviews een warm pleitbezorger voor meer overheidssteun aan de entomologie, en wist met duidelijke voorbeelden en vergelijkingen de zin van de taxonomie, zijn specialiteit, uiteen te zetten. Steun betekende voor hem het scheppen van een klimaat waarin wetenschappelijke initiatieven goed zouden kunnen gedijen; hij meende dat de overheid verantwoordelijk moest blijven voor goede, wat wij nu zouden noemen, infrastructurele voorzieningen.

Een voorbeeld van een heldere uiteenzetting van de maatschappelijke betekenis van de systematische entomologie is te vinden in een radio-interview voor de VARA in 1939, waarin hij meent dat men de uitoefening van deze discipline wel kan vergelijken met de afdeling der politie die de portretten en vingerafdrukken beheert. Daarmee kan men, wanneer er een misdrijf is gepleegd, trachten de dader vast te stellen, en iets dergelijks gebeurt in de systematiek ook. Als er een insekt schadelijk optreedt (met andere woorden: als er een misdadiger is), moet men de naam van het dier vast stellen, teneinde te weten te komen waar het vandaan komt, of het vroeger al eens schadelijk is opgetreden, welke maatregelen toen succesvol zijn toegepast, en tenslotte wat er op zo’n ogenblik van de levenswijze van de soort precies bekend is. Identificatie is van cruciaal belang. Dit soort voorlichting over de entomologie en haar deelgebieden vond Uyttenboogaart erg belangrijk. Vooral vanwege zijn betrekkingen met het veembedrijf had hij een warme belangstelling voor de toegepaste entomologie ontwikkeld het zojuist gegeven voorbeeld is ook in dat opzicht al duidelijk genoeg. Hij werd veel geraadpleegd over voorraadinsekten, tot in de nis van zijn bedrijf op de ’Rotterdamsche Beurs’ toe, en deze contacten zetten hem aan tot verdere popularisering van de entomologie.

Uyttenboogaart en zijn echtgenote weerden zich kranig in de Nederlandse en internationale entomologen-circuits. Het gezelschapsleven in de NEV wordt door Uyttenboogaart onder meer treffend beschreven in zijn ’grote manoeuvres der NEV, die hij vanaf 1898 vrijwel allemaal bijwoonde (Uyttenboogaart, 1947). Hij trok op met internationale grootheden, zoals Jeannel, de bekende Franse biogeograaf en de eerste entomoloog die ’Gondwana’ predikte, wiens werk Uyttenboogaart kennelijk zeer aansprak. Hij ging ook met Jeannel op stap op de Canarische eilanden. Het was vooral de harmonie in de NEV die hem aantrok, zoals blijkt uit het testimonium nobilitatis dat hij aanhaalt(brief van Van Hasselt, aan de zomervergadering 1896):

In het algemeen ook, en in tegenstelling met hetgeen in de groote maatschappij omgaat, heb ik mij steeds verheugd in de merkwaardige eendracht, welke ons genootschap kenmerkt! Ik herinner mij niet, daarin ooit disharmonie of althans wanklank van beteekenis te hebben bijgewoond. integendeel, bij ons heb ik duurzaam verwezenlijkt gevonden het symbool eener echte vereeniging, het een zijn, namelijk van allen. En zulks zonder schijn van onedelen naijver, zonder den geest van afbrekende kritiek, die in zoo vele genootschappen voorzit, doch met algemeene belangstelling, met onverdeelde waardering van ieders grootere of kleinere talenten, en vooral met een voorbeeldig onderling hulpbetoon.

En dat heeft de huidige voorzitter der NEV nu, bijna een eeuw later, na acht jaren dienst ook zo ervaren - waarvan akte!

Jan Krikken

streep